Griffo: "En zo belandden Ton en Tinneke in bed"

Je bent hier:  Home » Nieuws » Griffo: "En zo belandden Ton en Tinneke in bed"

griffo

(Foto Bart Van der Moeren)

Hij werkt al jaren met internationale topscenaristen als Jean Dufaux, Jean Van Hamme en Stephen Desberg, en heeft reeksen als ‘S.O.S. Geluk’, ‘Giacomo C.’ of ‘Samba Bugatti’, stripromans als ‘Mister Black’ en zelfs een reeks paginagags van ‘Ton en Tinneke’ op zijn indrukwekkende palmares staan. RONALD GROSSEY sprak voor Stripgids met Griffo (°1949), alias de geboren Antwerpenaar Werner Goelen, de tekenaar die begin dit jaar nog werd genomineerd voor de Bronzen Adhemar. En die zich sinds kort ‘Chevalier des Arts et des Lettres’ mag noemen, met dank aan de Franse minister van cultuur.

Griffo: Ik was 15 toen ik aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten begon. Ik werd toegelaten omdat ik dat jaar toch 16 werd. Nu is die opleiding gelijkgesteld met het humaniora-onderwijs, toen was dat nog niet het geval. Zowel inhoudelijk als statutair. Vakken als kunstgeschiedenis, perspectieftekenen en geschiedenis werden op een degelijke manier behandeld. Maar bijvoorbeeld wiskunde en talen, dat was heel pover.

Stripgids: Je studeerde in 1971 af…
Griffo: … en toen viel het grote zwaard van Damocles naar beneden. Den troep! Ik moest naar het leger. Er gingen wervingsformulieren rond voor Australië, waar men jonge tekenaars zocht om aan een animatiefilm te werken. Beter dat dan naar het leger, dacht ik. De officiële documenten waren in orde, maar een week voor mijn vertrek vroegen vrienden me: “Ken je Ercola, het Experimental Research Center of Liberal Arts? Die mensen houden zich bezig met grafisch werk en strips. Ze zoeken nog medewerkers.” Van Ercola had ik nog nooit gehoord, maar tijdens één van de legendarische Beiaardconcertavonden in Antwerpen heb ik die mensen dan ontmoet. De ramen stonden open, de beiaard van de kathedraal schalde door de Vlaaikesgang, een glaasje champagne erbij… en hopen enthousiasme. Dat werkte natuurlijk aanstekelijk. Tot op dat moment kende men in Vlaanderen enkel de familiestrip, terwijl in Frankrijk bladen als Pilote al volop aan het experimenteren waren geslagen. Het was de tijd van de hippies en alles was mogelijk.

Het was de tijd van de hippies en alles was mogelijk.

Stripgids: Was je zelf een hippie?
Griffo:
Als je in 1965 naar de academie ging, dan kwam je ook automatisch in de Antwerpse hippiescène terecht. En in cafés zoals De Muze. Ik ben nooit een echte hippie geweest, maar die tijdsgeest laat wel sporen na natuurlijk. Ik heb mijn papieren van het leger kapotgescheurd, ben bij Ercola begonnen en heb daar aan het tijdschrift Spruit meegewerkt. Totaal onleesbaar en onbegrijpelijk, maar voor ons je van het.

Stripgids: Tekende je die strips op scenario van anderen?
Griffo:
Eigenlijk was er geen scenario. Dat was vrij revolutionair, als principe toch. (lacht) In wezen wilden wij het Amerikaanse undergroundsysteem imiteren: we maakten samen een scenario, met de nodige hulpmiddelen, (lacht) totaal onbegrijpelijk. Iemand maakte dan de potloodtekeningen van de figuren, iemand anders de decors, nog iemand anders deed de inkting… enzovoorts. Degene die het mooiste kon schrijven, zorgde voor de lettering. Puur experimenteel allemaal, maar heel plezant. Ik ben drie jaar bij Ercola geweest en was ondertussen afgekeurd voor het leger.

Stripgids: Wel heel veel enthousiasme, maar weinig geld neem ik aan.
Griffo:
Géén geld. We hadden een lopende rekening bij de melkboer. De ouders van een collega, Luc Carlens, die aanvankelijk in het Seminarie intrad maar achteraf revolutionair was geworden, woonden op ‘den buiten’. Zij kwamen regelmatig langs met gerookt spek of een casserole met erwtensoep die in de keuken werd opgewarmd. En die keuken stonk naar leeuw, want de vorige huurder had een jong leeuwtje, dat opgesloten zat in de bel étage. Maar ja, de eigenaar had wel veel sympathie voor de artistieke bende en we huurden het pand heel goedkoop.

Stripgids: Was na drie jaar the party over?
Griffo:
Na drie jaar kwam er iemand langs van het weekblad Kuifje die tekenaars ronselde. In die tijd moest je striptekenaars nog onder de straatstenen zoeken (lacht). Binnen Ercola had ik de beste referenties, want ik bewonderde de Franstalige klassiekers: ‘Baard en Kale’, ‘Rik Ringers’… Die man nodigde mij uit voor een gesprek met André Franquin en Michel Noirret, een Parijse chansonnier die ook scenario’s schreef. Ze vroegen me of ik bereid was om ‘Ton en Tinneke’, de strip die Franquin in het weekblad Kuifje had gelanceerd, te tekenen. Eerlijk gezegd kende ik ‘Ton en Tinneke’ niet, maar ik nam de opdracht aan, want ik moest elke maand de eindjes aan elkaar zien te knopen.

Toen ik met Franquin, een onwaarschijnlijk sympathieke man, in contact kwam, was hij al een vedette. Hij vertelde me: “De kleine Citroën die ik tekende was het autootje van mijn jeugd.

Stripgids: Las je zelf Kuifje?
Griffo:
Neen, want die albums waren te duur. Mijn ouders kochten de afwisselend in blauw en bruin gedrukte ‘Suske en Wiske’-albums en de boeken van ‘Nero’. Die waren goedkoper. Die mooi gekleurde ‘Kuifje’-albums kwamen hooguit eens bij een Kerstmis of Nieuwjaar op tafel.
Toen ik met Franquin, een onwaarschijnlijk sympathieke man, in contact kwam, was hij al een vedette. Hij vertelde me: “De kleine Citroën die ik tekende was het autootje van mijn jeugd. Teken jij maar iets anders, jij bent een paar generaties jonger.” Ik heb dan een Volkswagen Kever genomen. Franquin verzekerde scenarist Noirret en mij dat we met de strip alles konden doen wat we wilden. Dat heb ik dan ook letterlijk genomen. En zo belandden Ton en Tinneke in hetzelfde bed. De ouders van de Kuifje-lezers waren daar niet mee akkoord. En de redactie al helemaal niet.

Stripgids: Dat is dus toch geen indianenverhaal?
Griffo:
Neen, helemaal niet. Dat was de reden dat ik ermee gestopt ben. Ik had nog wel enkele verhalen voor de Kuifje-pockets getekend, sommige op eigen scenario, maar ik kon gewoonweg niet leven van het tekenen van strips. Ik had bovendien een hekel aan de schoolmeesterachtige houding van de redactie. Ik beschouwde Kuifje eerder als een leerschool en vooral als een manier om in de Franstalige stripmiddens binnen te geraken, wat toen niet echt lukte.
Ik wist dat Vandersteen een studio had, maar ik had helemaal geen zin om elke dag Lambikken te tekenen, hoewel ‘Suske en Wiske’ de strip van mijn jeugd was. Ik heb dan tien jaar lang in de gouden tijd van de reclame in de publiciteitssector gewerkt. Ik tekende toen ook karikaturen van rocksterren voor onder andere Humo, storyboards voor reclamefilms en vooral ‘aerograph’-werk. Ik verdiende met relatief weinig werk veel geld en begon te reizen. Negen maanden door Brazillië, zeven maanden door het Midden-Oosten, zes maanden Haïti… Mijn vrouw en ikzelf waren constant op reis.
Tot ik op een bepaald moment vond dat ik toch wat meer sedentair moest gaan leven en in Nederland ging wonen. Voor een Nederlandse uitgeverij illustreerde ik toen Italiaanse stationsromans. Dat ging al meer in de richting van strips. Het verdiende niet slecht, maar ik nam die opdracht niet ernstig omdat ik dacht dat je van zo’n mooi beroep als strips tekenen toch niet kon leven.

Stripgids: Was het toen al jouw bedoeling om striptekenaar te worden?
Griffo: Ja, ik heb mijn eerste strips samen met een vriend op de academie getekend. We waren toen helemaal into de esoterische strip, zeer symbolisch. Je kan er mijn huidige stijl niet in terugvinden, het was allemaal vrij grafisch, een beetje geënt op animatiefilmpjes van ‘Monty Python’ en de Tsjechische animaties uit die tijd, van die gravures uit 1900 die bewogen. In de academie werd dat niet in dank afgenomen. Strips, dat was gewoonweg geen kunst met de grote K. Het werd met een scheef oog bekeken. Alleen één leraar, Toon van Homme, had interesse en kwam met heel boeiende ideeën die de kern van de strip raakten. Hij gaf me de opdracht: “Een strip is beweging. Teken dus een figuur, zonder decor, zonder vloer, gewoon in de ruimte, zodanig dat die net op het punt staat te vallen.” Ik moest dus proberen het zwaartepunt te zoeken, wat niet makkelijk was, want waar moest ik beginnen? Ik heb dagen gewerkt om dat punt te vinden. Van Homme was een heel interessante man die me deed nadenken over het concept strip.

Het volledige interview vindt u in Stripgids 15