Dino Attanasio: "Van zodra je met erfgenamen praat, wordt het moeilijk"

Je bent hier:  Home » Nieuws » Dino Attanasio: "Van zodra je met erfgenamen praat, wordt het moeilijk"

atta“Goscinny en ik hadden geen grote discussies nodig. Het ligt moeilijker met de erfgenamen, die een stuk harder zijn dan de auteurs zelf. Overal. Ik moet geen namen noemen, iedereen kent ze, te beginnen met de grootste.” Dat zegt de Italiaans-Belgische tekenaar Dino Attanasio, die op scenario van René Goscinny voor het weekblad Kuifje de strip ‘Spaghetti’ maakte, in een uitgebreid interview dat deze week in Stripgids 18 verschijnt. Attanasio wordt dit voorjaar 85, en is daarmee een van de laatste overlevenden van de Frans-Belgische school. Een voorpublicatie.

Stripgids: Hoe verliep de samenwerking met Goscinny voor ‘Spaghetti’? Was dat éénrichtingsverkeer, of had u ook een inbreng?

Dino Attanasio: Het idee voor de serie kwam van mij. Ik heb het, met akkoord van de uitgeverij, voorgesteld aan Goscinny, die toen ook bij Le Lombard zat, de uitgever van het weekblad Kuifje, en hem gevraagd of hij dat wilde uitwerken. Hij heeft aanvaard, dat waren afspraken die toen werkelijk heel gemakkelijk waren, want de stripwereld was toen nog één grote familie. We hebben elkaar dan ontmoet, hij is naar Brussel gekomen, ik ben naar Parijs geweest. Voor elk verhaal overlegden we waarover het zou gaan. Maar het klikte, we hadden geen grote discussies nodig. Het ligt moeilijker met de erfgenamen, die een stuk harder zijn dan de auteurs zelf. Overal. Ik moet geen namen noemen, iedereen kent ze, te beginnen met de grootste. Het was veel gemakkelijker om tijdens zijn leven met een betrokken auteur te onderhandelen.

Stripgids: In Spaghetti wordt een karikaturaal beeld opgehangen van de Italianen. Is dat niet vooroordeelbevestigend?

Dino Attanasio: Nee, dat stoorde me helemaal niet, want ik vind dat ook grappig. Italianen zijn uiteraard zoals alle mensen, maar afhankelijk van de regio kunnen ze wel speciale tics hebben, vooral aan de kant van de Middellandse Zee. Ze gesticuleren veel, gebruiken typische uitdrukkingen; het zijn levendige types, voortdurend in beweging. Nu zou dat misschien niet meer kunnen, want voor je het weet word je uitgemaakt voor racist. Je moet een ‘neger’ tegenwoordig een ‘zwarte’ noemen. Zelfs droevige Italiaanse films uit die tijd hadden nog steeds zo’n humoristisch kantje. Echte tragikomedies waren dat.

Ook Spaghetti en Prosciutto hebben dat dus. Want er was nog een tweede personage nodig naast Spaghetti. Een beetje zoals bij Stan Laurel en Oliver Hardy: één van hen moet de gags uitlokken, dat is een stuk moeilijker als een personage alleen is. Ik had Goscinny een lijstje in het Italiaans gegeven met daarop een aantal levensmiddelen. Hij heeft prosciutto gekozen, Italiaanse ham. Het personage is een kleine dikkerd, een beetje naar het beeld van de prosciutto die men in Bologna maakt. We waren het daarover eens en het functioneerde prima, dat was formidabel. Uiteindelijk is ‘Spaghetti’ de wereld rondgegaan, tot in Brazilië toe.

Het is normaal dat een auteur meer op zijn gemak is wanneer er miljoenen exemplaren worden verkocht dan als het er maar enkele duizenden zijn. Wel, ik heb ooit een album gemaakt over de sjah van Iran: dat is gedrukt op één miljoen exemplaren, omdat het ginds in alle scholen werd gebruikt. Ik ben er helaas nooit voor betaald… (lacht) Het doet me lachen, het heeft geen zin om daar ziek van te worden. Zo is het leven nu eenmaal. Zodra ik genoeg binnenkrijg om te leven, maak ik me niet druk meer om geld. Ik vertel zo’n anekdotes omdat men nooit zeker is van wat komen gaat. Als men de kans heeft, moet men dus vandaag goed leven en lachen.

Stripgids: Is ‘Spaghetti’ echt úw reeks, de strip waarvoor u herinnerd wilt blijven?

Dino Attanasio: Ja, want ik heb me pas nadien gerealiseerd dat al mijn andere reeksen zijn ontstaan uit een samenwerking, maar het basisidee voor ‘Spaghetti’ had ik al enkele jaren in mijn mappen steken. Het is jammer dat Goscinny het te druk kreeg door het, overigens onverwachte, succes van ‘Asterix’, want we hadden moeten doorgaan met ‘Spaghetti’. Maar met zo’n fenomeen moet je niet in competitie willen gaan. Het doet me denken aan Georges Dargaud, de baas van de gelijknamige uitgeverij, die heeft geprobeerd om met mij tekenfilms van ‘Spaghetti’ te maken. Dat project was redelijk ver gevorderd, we waren al aan de piloot aan het werken, en dan vraagt hij plots: “Attanasio, kan je misschien vijf jaar wachten? Ik moet Hanna-Barbera 180 miljoen voor een ‘Lucky Luke’-film en dus moet ik mijn prioriteiten bijstellen. Begrijp je?” Ik was steeds degene die dat moest begrijpen, en dus ‘begreep’ ik dat maar.

Het draait dikwijls om kleine details in het leven. Maar goed, dat is allemaal voorbij, en ik ben toch content dat ik nog leef om het allemaal te vertellen. Dat vind ik al een succes. Ik ben blij dat ik de getuige ben geweest van een Grote Tijd. En dat ik vandaag nieuwe dingen zie gebeuren. (MK)

Het volledige interview vindt u in Stripgids 18.