Vier jaar hebben we er op moeten wachten, maar nu ligt het boek alsnog in de winkel: het zesde deel van ‘Hergé. Chronologie d’une oeuvre’, een reeks uitbundig geïllustreerde kunstboeken over het werk van de geestelijke vader van ‘Kuifje’. In dit deel wordt de aandacht toegespitst op de periode waarin Hergé onder meer ‘Mannen op de maan’, ‘De zaak Zonnebloem’ en ‘Cokes in voorraad’ publiceerde. “Het is geweldig hoe je Hergé in de potloodschetsen de juiste lijn ziet zoeken”, zegt Philippe Goddin, samensteller van het boek.
We zitten in het voormalige kantoor van Hergé aan de Louizalaan in Brussel. Drie portretten van Hergé van de hand van Andy Warhol hangen er aan de muur. Nu nog wel, want binnenkort verhuizen ze naar het Hergé Museum in Louvain-la-Neuve, waar ze de pronkstukken zullen worden van wat de apotheosezaal van het museum moet worden. Philippe Goddin voelt zich hier thuis. Jarenlang was hij secretaris-generaal van de Fondation Hergé, de organisatie die de artistieke nalatenschap van Hergé beheert vanuit diens voormalige tekenstudio. Hij bracht het archief van Hergé, dat hij kent als zijn broekzak, op orde, en vestigde zich vervolgens als free-lance publicist. Met ondertussen een indrukwekkende stapel boeken over Hergé als tastbaar resultaat. Het zesde deel van ‘Hergé. Chronologie d’une oeuvre’, dat de periode van 1950 tot 1957 beslaat, is zijn jongste boek. Dat het zo lang op zich liet wachten, had alles te maken met de Hergé-biografie die Goddin ondertussen schreef en publiceerde.
“De ‘Chronologie d’une oeuvre’ is ontstaan omdat we de nood voelden de tekeningen van Hergé in hun volle kracht te tonen”, zegt Philippe Goddin. “Toen we met de reeks begonnen, hebben we met Fanny, de weduwe van Hergé, nagedacht over de beste manier om dat te doen. Al snel groeide de overtuiging om de boeken (hoeveel het er zouden worden, wisten we toen nog niet) de look van een kunstboek te geven. Groot formaat, mooi papier, steeds vertrekkend vanuit originele tekenplaten, met veel uitvergrotingen… Van bij het begin stond voorop dat we chronologisch te werk zouden gaan, zodat de lezer Hergé dag aan dag aan het werk zou kunnen zien en volgen. Dat stelde ons in staat om ook aandacht te besteden aan het werk dat Hergé naast ‘Kuifje’ deed. In de eerste jaren werd hij nog niet gemonopoliseerd door ‘Kuifje’. Hij maakte ook illustraties en ontwierp affiches. De gelijkenissen tussen de verschillende media waarin Hergé actief was, springen dan in het oog. Een scène met Jansen en Janssen uit ‘Kuifje’ blijkt dan opvallende verwantschap te vertonen met een affiche voor een biermerk, bijvoorbeeld.”
Ging in de eerste delen van de ‘Chronologie’ de aandacht nog vooral naar de geïnkte stripplaten en naar het onbekendere publiciteits- en illustratiewerk van Hergé, met dit zesde deel zijn we in de periode aanbeland waaruit erg veel potloodtekeningen en schetsen van de meester van de Klare Lijn zijn bewaard. “Het geweldige is dat je Hergé op papier de juiste lijn ziet zoeken, terwijl de tekening steeds rijker wordt. Daarnaast heb je dan de tekening zoals die in de albums is terechtgekomen als vergelijkingsmateriaal”, vertelt Philippe Goddin. In de periode die hij in dit boek behandelt, omringde Hergé zich met enkele getalenteerde medewerkers, zoals Bob de Moor en Jacques Martin. Als we Goddin vragen of Hergé niet steeds meer een chef de bureau werd, schudt hij nadrukkelijk het hoofd. “Daar ben ik het niet mee eens. In dit zesde deel van de ‘Chronologie d’une oeuvre’ zie je dat het essentiële scheppingswerk altijd door Hergé zelf gebeurde. Het is een beetje jammer voor de anderen, die wat bescheidener werk verrichten, maar negen tiende van het creatieve werk kwam van Hergé. In het boek tonen we veel potloodschetsen van zijn hand.”
“Voor ik aan het boek begon, was ik een beetje bang dat ik nogal wat materiaal terzijde zou moeten schuiven omdat het door medewerkers werd getekend, en het dus niet in de ‘Chronologie’ thuishoort. Ik heb bijvoorbeeld potloodschetsen opgenomen uit de periode waarin aan ‘De zaak Zonnebloem’ en ‘Cokes in voorraad’ werd gewerkt. Op die schetsen grepen de assistenten van Hergé nog in. In de tekeningen zie je meteen wat Hergé zelf gedaan heeft, en wat het werk is van de anderen. Zij gaven een gebouw haar definitieve vorm, werkten een auto verder af… Hun lijnvoering is helemaal anders, en makkelijk te onderscheiden, al staat alles op hetzelfde blad papier. Dat bleef niet zo. Na verloop van tijd werd Hergé min of meer een ster, en zijn medewerkers lieten zijn potloodschetsen intact. De medewerkers kwamen niet meer tussen in zijn tekeningen. Ze voegden hun aanvullingen, details en decors toe op een apart blad papier. In wezen kan je zeggen dat de ideeën steeds van Hergé kwamen. Dat hij niet meer albums heeft gemaakt, is daar op terug te brengen. Hij heeft nooit gewild dat anderen zijn plaats innamen. Het bleef zíjn oeuvre. Af en toe werden zijn medewerkers wat ongeduldig. De Studio heeft Hergé zeker geholpen, maar op andere momenten was het wat moeilijk hanteerbaar voor hem. Hij moest zijn medewerkers namelijk ook aan het werk houden. Dat is wellicht de reden dat de Studio Hergé kleurboeken heeft gemaakt en dat hij publiciteitswerk heeft aangenomen. Om zijn personeel aan de gang te houden.”
Bob De Moor
De Antwerpse tekenaar Bob de Moor werd als het op tekeningen aankwam al snel de rechterhand van Hergé. “Bob de Moor is aan Hergé voorgesteld op aanraden van Raymond Leblanc (de uitgever van het weekblad Kuifje – nvdr). Die stelde vast dat Hergé vaak ziek of gedeprimeerd was, en voor enkele weken of maanden buiten beeld verdween. Dat baarde hem veel kopzorgen, want dan stond Kuifje ook niet in het naar hem genoemde weekblad. Hij heeft toen aan Hergé voorgesteld om zich met assistenten te omringen. Niet met de bedoeling om zijn plaats in te nemen, uiteraard, maar om hem bij te staan in zijn werk. Het ligt dan voor de hand om daarvoor iemand te engageren wiens tekenstijl sowieso vrij dicht ligt bij de stijl van Hergé, zoals het geval was bij Bob de Moor. Het gaf hem een zekere vrijheid, om aan die assistent toe te kunnen vertrouwen wat hij maar wou. Idem dito voor Jacques Martin, die er later is bij gekomen, aanvankelijk om chromoprentjes voor ‘Zien en weten’ te tekenen. Auto’s, treinen, dat soort dingen. Zo is het begonnen, pas later kregen ze ook andere taken.”
Met dit zesde deel lijkt het einde van de ‘Chronologie d’une oeuvre’ dichterbij gekomen. Volgens de nu voorliggende planning wordt het volgende, zevende deel het laatste. Al twijfelt Goddin daar steeds meer aan. “Ik vraag me ondertussen af of we geen achtste deel moeten maken. We zitten nu volop in de periode die zwaar gedocumenteerd is met potloodschetsen. Die zijn fabuleus, en bovendien schitterend materiaal om te laten zien. Aangezien er nog vier ‘Kuifje’-albums overblijven, plus nog wat onafgewerkte projecten, die heel mooie tekeningen hebben opgeleverd, vrees ik dat het zevende deel niet zal volstaan om dat allemaal te laten zien. Als dat achtste deel er komt, dan kunnen we in dat boek ook de dingen laten zien die we gaandeweg ontdekt of gevonden hebben. Denk aan de fresco’s die ontdekt werden op de muren van het Sint-Bonifatiusinstituut. Maar ook aan informatie van lezers in reactie op de rubriek ‘Signes de pistes et avis de recherche…’ in de boeken, waarin ik indicaties geef over werk waarvan we het bestaan kennen (bijvoorbeeld op basis van een factuur), maar die we niet hebben kunnen opsporen. Daarnaast speel ik met het idee om de reeks, in het achtste deel dus, te laten eindigen met een fotografisch overzicht van het leven van Hergé. Tot nu toe hebben we in de boeken vooral tekeningen laten zien.”
De ‘Chronologie d’une oeuvre wekt de indruk dat Hergé zelf erg veel materiaal heeft bijgehouden. Dat klopt. Maar erg veel zorg besteedde hij er niet aan. Goddin: “Hergé was erg onbekommerd bij het archiveren en bijhouden van zijn originelen. Toen ik hem begin jaren ’70 leerde kennen, bewaarde hij zijn originelen in kasten zonder slot. Toen ik niet lang na zijn dood begon met het op orde brengen van zijn archief, waren er al sloten op de kasten aangebracht, maar voor de rest lag alles door mekaar. Van nogal wat schetsen was niet duidelijk bij welk album ze hoorden… Hergé hield de originelen bij die hij misschien nog wel eens nodig kon hebben als er een nieuwe fotogravure gemaakt moest worden. Meer deed hij niet. Er is de bekende anekdote van Numa Sadoul die hier in de Studio was om Hergé te interviewen en in de kasten naast het toilet originele platen vond uit ‘Kuifje in het land van de Sovjets’, in bruin inpakpapier gewikkeld.”
Voorlopig verschijnt de ‘Chronologie d’une oeuvre’ alleen in het Frans. De internationale editie, die ook in het Nederlands verschijnt, is veel minder omvangrijk dan de Franstalige. Ze zal maar uit drie delen bestaan, en wordt uitgegeven op albumformaat. Ze zijn bedoeld als een introductie bij het werk van Hergé. “Wie er dan meer over wil weten, kan de Franstalige editie in huis halen. Daar valt genoeg in te bekijken, zelfs voor wie de teksten niet begrijpt”, zegt Goddin.