Er is een nieuw boek uit over de man die onze jeugd verblijdde, het op een haar of twee na kaalhoofdige dagbladverschijnsel Nero. Wij houden innig van hem, en hebben de nieuwkomer bijgevolg met belangstelling tot ons genomen. En het dient gezegd: hij oogt fraai, met zijn groot formaat, harde kaft, stofwikkel en k(l)eurige illustraties. Maar hoewel het werk overduidelijk met liefde, enthousiasme en kennis van zaken is geschreven, toch kunnen we niet anders dan kritisch zijn over wat voorligt. Er is behoorlijk wat misgelopen.
Misschien begint het wel allemaal met die liefde. Guido De Bruyker is dermate weg van zijn onderwerp en van Marc Sleen dat hij van geen ophouden weet. De titel (‘Wat Nero zo bijzonder maakt – De erfenis van Marc Sleen’), niet bepaald catchy, voorspelt al weinig goeds, en inderdaad, uitgebreide psychologische analyses worden ons deel. Sleen is een humorist en een mensenkenner, dat moge duidelijk zijn, maar om die kenmerken tot in den treure te gaan compartimenteren en uitmelken, dat is geen goed idee. Het contrast is gewoon te groot: zo spontaan en losjes als het bij Sleen allemaal uit de pols komt, zo wijdlopig en zwaar op de hand wordt het bij De Bruyker. En de auteur schuwt daarbij de herhaling en de overdrijving niet. Op pagina 16 wil hij Sleen geen profetische gaven toedichten, waarna hij een volle kolom nodig heeft om uit te leggen dat die met de Ark van Nero in 1952 toch maar mooi de watersnood van 1953 heeft voorspeld. En op pagina 101 brak ons werkelijk de klomp, toen we lazen dat “heel wat verhalen elementen [bevatten] die er een cruciale rol in spelen, die het in sommige gevallen een andere wending geven, of elementen ook waar het hele verhaal om draait.” Commentaar overbodig, toch?
Ook met zijn enthousiasme hebben wij het moeilijk. De schrijver stapt resoluut van het ene stijlbloempje naar het andere. Zo heeft hij het over “de vroege verhalen, met hun rijke imaginatie en de talrijke personages die in een swingend ritme een originele mix van koldereske en realistische avonturen beleven” (p. 16). Een nuchtere vaststelling volstaat maar zelden: de uitroeptekens, in wezen een onderschatting van de intelligentie van de lezer, je struikelt erover, vooral in de onderschriften. Om een schijn van objectiviteit op te houden vermeldt De Bruyker plichtsgetrouw enkele gebreken en minpunten van Sleens oeuvre. Telkens opnieuw blijken dat binnen de kortste keren kwaliteiten te zijn. Verliefd tot over zijn oren, we kunnen het niet anders uitleggen.
Geen kwaad woord over De Bruykers kennis van zijn onderwerp. Die is indrukwekkend. Toch gaat hij ook hier echt wel tot het gaatje. Wie heeft er iets aan een loutere opsomming van vijftig titels om te bewijzen dat Sleen zijn nevenfiguren overtuigend weet neer te zetten (p. 27-28)? Wat ook al niet helpt is de lange reeks slordigheden die we in de loop van onze lectuur voorgeschoteld kregen. Ze zijn van heel verschillend allooi, de ene al storender dan de andere. We vermelden er maar een paar: meervoudig onderwerp/enkelvoudig werkwoord of omgekeerd (p. 13, 56, 99, 113), foute splitsing in lettergrepen (p. 22), inconsequent gebruik van hoofdletters en cursivering, fout kommagebruik (het hele boek door), c/k (p. 78), lay-outfratsen (p. 20), de onvermijdelijke -dt (p. 107), enzovoort. Waar zat de professionele nalezer van Snoeck bij het ter perse gaan? Noch inhoudelijk, noch qua taal heeft hier iemand op de rem gestaan. Dankzij de vele illustraties en de mooie vormgeving blijft dit een geschikt salontafelboek, maar veel meer kunnen we er, alle inspanningen van de auteur ten spijt, echt niet van gemaakt krijgen. Jammer.
Guido De Bruyker
‘Wat Nero zo bijzonder maakt – De erfenis van Marc Sleen’, Snoeck, 178 blz., €30.