Striperfgoedbeleid, what’s in a name?

Je bent hier:  Home » Nieuws » Striperfgoedbeleid, what’s in a name?

Je zou het misschien niet zeggen, zo op het eerste gezicht. Maar strips zijn een fascinerend fenomeen: een bastaardkind, als het ware, tussen de stoelen gevallen van de beeldende kunsten (want uitgesproken grafisch) en de literatuur (want ook gebruikmakend van geschreven taal).

Vaak verguisd, wegens de inhoud (“kinderlijk”, “tijdverlies” of zelfs “gevaarlijk/onzedig voor de jeugd”), de hoge verkoopcijfers van een handjevol titels (massaproductie dus, wat het per definitie verdacht maakt), enzovoort. De lijst van stereotiepe vooroordelen is lang. Maar wat blijkt nu, aan het begin van de jaren 20 van de eenentwintigste eeuw? Striperfgoed is hot. Erg hot zelfs.

Stripmekka

België, en Brussel in het bijzonder, profileert zich graag en gretig als een stripmekka; een heel bijzondere plek waar stripgeschiedenis met de hoofdletter ‘S’ geschreven werd en wordt. Het is hier dat grootmeesters als Hergé, Jijé, Franquin, Edgar P. Jacobs, Maurice Rosy, Willy Vandersteen en vele anderen in de eerste helft van de twintigste eeuw het medium al doende op verhaaltechnisch en grafisch vlak ontwikkelden.

In het zog daarvan: de promotie, marketing en wat we vandaag met een duur woord ‘participatie’ noemen, ofwel lezers die een stem hadden in het al dan niet behouden van stripfiguren of -reeksen. Bovendien vind je hier verschillende, ook in het buitenland hoog aangeschreven opleidingen tot stripmaker. In Brussel alleen al heeft de kandidaat-student de keuze uit drie verschillende scholen. Vervolledigen de schittering van de Belgische stripkroon: tal van stripgalerijen, stripmuren, festivals groot en klein, ernstige tijdschriften en, ten slotte, de plek die alle bezoekers van de hoofdstad moeten aandoen, het Belgisch Stripcentrum – Museum Brussel.

Toch stelt zich in dit onbekommerde, stripminnende land op termijn een enorm probleem dat weinigen echt onderkennen. De vraag is waarom. Vooraleer we man en paard noemen: laat ons beginnen met een betekenisvolle illustratie. Begin september 2017 barstte in Brussel een schandaal los, dat niet zou misstaan als thriller. Het was een journalist van Le Soir die de kat de bel aanbond.

Van het hele oeuvre van Edgar P. Jacobs, de geestelijke vader van de in alle opzichten tot de verbeelding sprekende reeks met het Britse duo ‘Blake en Mortimer‘ – mocht je hen niet kennen, respectievelijk een topman van MI5 en een professor in de exacte wetenschappen – bleek een groot aantal originele platen uit de kluis verdwenen. Jacobs, de man die als assistent van Hergé nog een stapje verder ging in zijn liefde voor een (hyper) realistische tekenstijl, had op het einde van zijn leven een waterdichte constructie ontworpen, speciaal om zijn werk veilig te stellen.

Met ‘werk’ bedoelen we in de eerste plaats zijn originele platen, die door de zorg, het kleurgebruik en de uitgesproken, geregisseerde theatraliteit van de personages en hun acties, zonder overdrijven kunnen wedijveren met het werk van andere grote beeldend kunstenaars. Om het beheer van deze platen te verzekeren – Jacobs had geen kinderen, verkocht zelden tot nooit iets, en was enigszins maniakaal in zijn verzameldrift – riep hij een stichting in het leven, die zou waken over deze grote schat. Dat woord mag je gerust zeer letterlijk nemen; het volstaat om in een zoekmachine ‘veiling’ of ‘originelen’ te combineren met ‘Hergé’, en je weet waarover het hier gaat. Het werk van Jacobs, in zekere zin een (heel klein) maatje kleiner dan diens vroegere werkgever en studiobaas Hergé, is bijzonder gegeerd.

Kijk maar na: op de kunstmarkt bereiken zijn krabbels, schetsen, tekeningen en volledige pagina’s moeiteloos astronomisch hoge bedragen van tussen de 70.000 en 250.000 euro. De wet van vraag en aanbod, nietwaar. Maar wat blijkt nu? Jacobs’ kluis – beheerd door twee vertrouwelingen van zijn stichting – was lek. Meer dan 200 originele platen zijn verdwenen en hebben mondjesmaat hun weg gevonden naar kapitaalkrachtige verzamelaars.

 

‘De strip’ mag dus ontdekt worden als een medium dat zoveel meer is dan – in veel gevallen toch – een massaproduct.

De sirenenzang van de markt

En precies hier lijkt het schoentje te knellen. Alles wat onder de categorie ‘het erfgoed van de strip’ is te vatten, is de voorbije jaren loslopend wild geworden. Concreet betekent dat dat alles wat vermarkt kan worden, ook daadwerkelijk op de markt te koop aangeboden wordt. Onder ‘striperfgoed’ begrijpen we alle originele platen, voorstudies, schetsen, maar ook: eerste (of oude) drukken (hetzij in albumvorm, als pamflet of in een tijdschrift), secundaire archivalia (zoals briefwisseling, documentatie, foto’s) en afgeleide producten.

De groei van het aantal stripgalerijen in Brussel, vaak ook met bijhuizen in Parijs – die dit alles aan de man brengen zoals in andere kunstgalerijen: in een white box (neutrale ruimte, red., met uitgelichte kaders en discrete, ronde stickertjes die op de kaderrand gekleefd worden, enzovoort – en hun aanwezigheid op chique beurzen als Art Brussels en Brussels Art Fair (Brafa) is in dat opzicht betekenisvol te noemen.

Met andere woorden: striptekeningen en alles wat ermee verband houdt, hebben hun intrede gedaan in de wereld van de beleggingen, en wel via de grote poort van de kunstmarkt. Het is erg moeilijk om de sirenenzang van het grote geld te weerstaan. Uiteraard is de werking van de markt geen nieuwigheid. Wat wel nieuw is, is dat die markt sinds een aantal jaren strips in het vizier kreeg.

Ongetwijfeld is dat voer voor verder onderzoek naar de complexe mechanismen van vraag en aanbod en framing. Maar wat is nu het probleem? In essentie komt het erop neer dat de markt een serieuze bedreiging vormt voor het erfgoed – of noem het gerust het ‘geheugen’ – van de strip.

Albums of verhalen worden opgedeeld en raken verspreid, om te eindigen als een still, een decoratief element aan een muur, of weggestopt in een kluis. Wie ad fontes onderzoek wil doen, een tentoonstelling wil opzetten of een oude uitgave nieuw leven wil inblazen, stuit algauw op vaak onoverkomelijke hindernissen.

“Hoezo? Dit is toch België, het land waar strips even belangrijk zijn als bier, chocolade en de koning?”, vraag je nu. Zeker. Heel wat mensen in dit land, en zeker jongeren, lezen strips – als graadmeter kan bijvoorbeeld gelden dat strips al jaren de top 10-lijstjes van de meest verkochte boeken aanvoeren. Maar die populariteit heeft zich vooralsnog niet vertaald in een echt (overheids)beleid dat erop gericht is om het striperfgoed een veilige toekomst te verzekeren.

 

De Wollebollen - De Kiekeboes (c) Merho

Onderzoek naar een (betere) toekomst

In juni 2014 bracht faro een uitgebreide stand van zaken van het striperfgoed in Vlaanderen, en bij uitbreiding de rest van België. Vier jaar later, in april 2018, lanceerden Stripgids, het Letterenhuis, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, FARO en de Brusselse tak van LUCA School of Arts een onderzoek naar een toekomstig striperfgoed(beleid).

De bedoeling? Vanuit de huidige, versnipperde situatie van het striperfgoed te werken aan de opbouw van een netwerk tussen de verschillende actoren van hetgeen je zou kunnen omschrijven als de ‘striperfgoedgemeenschap’, en daarbij ook te komen tot beleidsaanbevelingen.

Uit dit uitgebreide onderzoek is onder meer gebleken dat de zorg voor het erfgoed weliswaar belangrijk is, maar ook dat de nood aan een nieuw, gezamenlijk, positief verhaal voor deze gemeenschap zeer hoog is. Er klinkt een grote zucht naar zichtbaarheid, en in het kielzog daarvan erkenning voor zowel de (kunst)vorm die de strip is, als het werk eromheen.

‘De strip’ mag dus ontdekt worden als een medium dat zoveel meer is dan – in veel gevallen toch – een massaproduct. Daarbij is het ook duidelijk dat het geheugen een kort bereik heeft: heel veel van de reeksen, tijdschriften, albums, auteurs, helden en heldinnen uit het verleden zijn vergeten. Begraven – in de twee betekenissen van het woord – in het archief, zonder enig perspectief op ontdekking of onderzoek en dus waardering.

Dat is op zich uiteraard jammer voor het desbetreffende verhaal of de reeks, maar ook voor de geïnteresseerden van vandaag en morgen. Stripmakers, bijvoorbeeld, zijn op die manier bijna verplicht om geregeld het warm water opnieuw uit te vinden. Lezers, onderzoekers en andere geïnteresseerden blijven verstoken van interessant materiaal.

‘Striperfgoed’ wordt overigens erg breed begrepen; het gaat dus niet enkel over het materiaal dat regelmatig de media haalt als er weer een eerste druk of een originele plaat geveild wordt. Zo is er onder meer het in 2013 door toenmalig Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege ingehuldigde Vlaams Documentatiecentrum voor de Strip.

Het was aanvankelijk de bedoeling dat er – specifiek voor deze rol – middelen binnen het Cultureel-Erfgoeddecreet gevonden zouden worden. Maar het bleef enkel bij goede voornemens. Een echte werking kon er op dat vlak dus nooit opgestart worden. Want koken kost geld, zoals iedereen weet.

Ten tweede zijn er bij de uitrol van dat (toekomstige) striperfgoedbeleid gaandeweg ook een aantal bijkomende vraagstukken opgedoken; vragen over een waaier van juridische aspecten, de uitdagingen van de digitalisering en wie kan fungeren als aanspreekpunt.

Een deel van de noden kan wellicht binnen de huidige werking (van mensen en budgetten) gelenigd worden, maar dan moet er wel blijvend ingezet worden op communicatie en sensibilisering. De brochure ‘De Schitterende Schat. Over het wat, waarom en hoe van het striperfgoed‘ was in dat opzicht al een eerste stap.

Ook zijn de resultaten in een internationaal perspectief gezet (met casestudies uit het Verenigd Koninkrijk, Italië en Frankrijk). Andere noden overstijgen echter de reguliere werking en de expertise van de partners. Daarvoor is dus een breder netwerk nodig.

Daartoe kan het kernnetwerk worden geformaliseerd, met duidelijke afspraken en een dito mandaat, en/of versterkt. Sinds de bekendmaking van de resultaten in maart vorig jaar is er een en ander in beweging gekomen.

Zo publiceerde het Belgisch Stripcentrum – Museum Brussel een nieuwe ‘toekomstvisie’, naar aanleiding van het (binnen de stripwereld fel gecontesteerde) aantreden van de nieuwe directeur van het museum. En zo eindigen we, zoals het hoort, met een echte cliffhanger. Met andere woorden: we zijn nog niet aan de nieuwe patatjes.

Dit essay van Roel Daenen verscheen eerder in META, tijdschrift voor bibliotheek & archief