Joost Swarte, stripmaker, illustrator en scenograaf van het recent geopende Hergé Museum in Louvain-La-Neuve, geeft in een deze week verschenen Hergé Special van het weekblad Knack (die tot stand kwam met medewerking van Strip Turnhout) toelichting bij het ontstaan van de term Klare Lijn. Een term die hij indertijd zelf bedacht. “Er zijn in de loop der jaren veel extra betekenissen aan de term toegekend”, stelt hij.
“In 1976 werd ik benaderd door een stichting die in het centrum van Rotterdam een grote tentoonstelling aan Kuifje zou wijden”, aldus Swarte. “Of ik wilde meewerken. Binnen de groep zou ik me bezighouden met wat er te zien zou zijn, en met twee échte Kuifje-kenners, Har Brok en Ernst Pommerel, boog ik me ook over de catalogus. Ik stelde voor om niet één catalogus te maken, maar vier kleine boekjes. Alsof je een serie stripboeken maakt. De meeste tekenaars uit die tijd dachten en werkten toch in series. Het idee was om in plaats van vier hoofdstukken vier boekjes te maken, met een echte titel en een eigen cover. Toen dat idee werd aanvaard, moesten er uiteraard ook titels komen voor die boekjes. Eén van die boekjes ging over de tekenaars waardoor Hergé zich geïnspireerd voelde, én de tekenaars die voor hun tekeningen op hun beurt inspiratie hadden geput uit zijn werk. Voor dat deeltje bedacht ik de titel ‘De Klare Lijn’. En zo is die term op tekenaars blijven hangen die in een vergelijkbare stijl tekenen. Al zijn er in de loop der tijd wel wat extra betekenissen aan de term toegekend. Er hoorde plots ook een retrosfeer bij, en een bepaald soort verhaallijnen. Ik zie het zelf vooral als een stijl van tekenen waarvan Hergé het ultieme voorbeeld is.
Toch beseft Swarte meer dan wie ook dat elke grafische techniek aparte mogelijkheden biedt. “Er zijn technieken met veel arceringen en gebruik van grijswaarden, waarbij de sfeer en de lichtval een veel belangrijkere rol spelen. Bij de Klare Lijn worden voorwerpen die zich ver weg of net dichtbij staan, allemaal met min of meer dezelfde lijndikte getekend. Dat betekent dat je niet alleen relaties kan leggen tussen personages en voorwerpen die zich op hetzelfde plan bevinden, maar dat je makkelijk iets wat in de verte zit naar voor kan halen. Die relatie in de diepte is een heel sterk punt van de Klare Lijn. Een rinkelende telefoon op het achterplan kan toch erg belangrijk zijn voor het verhaalverloop. En je kan dat vrij eenvoudig in je tekening duidelijk maken. In schilderijen kan dat ook. Ik denk bijvoorbeeld aan een schilderij van Rembrandt in het Amsterdamse Rijksmuseum. In de achtergrond zie je Jezus door soldaten uit de hof van Olijven gevoerd wordt, terwijl andere soldaten – helemaal op het voorplan – Petrus ondervragen of hij die man ginds, Jezus dus, kent. En dat is zo geschilderd dat het perspectief in de diepte heel prominent in de afbeelding zit. De Jezus in de achtergrond, wordt pal naast het hoofd van Petrus geschilderd, en door lichtinval geaccentueerd, zodat je als het ware afgebeeld ziet wat zich op dat moment in het hoofd van Petrus afspeelt. Een introductie tot zijn schuldgevoel, zeg maar. Ik vind het prachtig hoe je op die manier de diepte kan gebruiken, in een schilderij én in een Klare Lijnstrip.”
Het volledige interview met Joost Swarte vindt u in de Knack Special over Hergé, die naast bijdragen van Merho, Hec Leemans, Jan Smet, Leen Huet en Marvano, ook onder meer interviews bevat met Philippe Goddin, Johan en Stefan De Moor, Michael Farr, Guillaume Van der Stichelen en tal van anderen.